What if?

Dreaming Nu het nieuwe jaar is gekomen en de goede voornemens al wat zijn weggeëbd, rest me nog slechts wat dromerijen. In één van die dromen stel ik me voor dat ik de volgende Minister van Ontwikkelingssamenwerking mag adviseren over de te volgen beleidslijnen voor de samenwerking van staat tot staat, de zogenaamde direct bilaterale samenwerking. Ideeën over de andere vormen van samenwerking, zoals de samenwerking via de Ngo’s of via de internationale instellingen, laat ik voor een volgend bericht.

Let wel, het adviseren van de Minister mag dan wel de natte droom zijn van elke plichtsbewuste ambtenaar, maar wat hieronder volgt zijn eigen hersenspinsels, niet erg uitgesponnen, eerder opwellingen uit het onderbewuste opgestuwd door deels onverwerkte literatuur, maar in elk geval zonder binding met de mening van wie dan ook. Dat iedereen er het zijne van peinze maar ik zou aan de Minister alvast de volgende vier zaken voorstellen:

1. Herzie de lijst van partnerlanden

De Belgische overheid werkt momenteel samen met 18 ontwikkelingslanden, de zogenaamde partnerlanden van de Belgische OS. Die lijst van landen lijkt me aan herziening toe. Ik ga hier niet al die landen één voor één onder de loep houden, maar beperk me tot slechts één voorbeeld, en dan met name tot Algerije. Dit is een land met een inkomen van ongeveer 4500 USD per inwoner, wat op zich geen voldoende reden is voor verwijdering van de lijst, maar Algerije heeft wel een deviezenreserve van meer dan 150 miljard USD, of het equivalent van drie jaar aan ‘s lands importen. Dit staat toch in schril contrast met de 300 miljoen Euro die Algerije jaarlijks aan hulp ontvangt van alle donors tezamen, en zeker met de 10 miljoen USD die België geeft.

Het punt is dat Algerije voldoende eigen middelen heeft om haar eigen ontwikkeling te baat te nemen. En jazeker, er zijn grote contrasten binnen de samenleving en de jeugdwerkloosheid is problematisch, maar daar heb je minder middelen dan wel deskundige advisering voor nodig en die kan de Algerijnse overheid gerust zelf bekostigen.

Tot slot, ook de opportuniteit van steun aan andere landen uit de Belgische lijst, zoals Zuid-Afrika, Vietnam, Peru en Ecuador moet ten gronde worden onderzocht, en dit in het licht van een mogelijke substitutie met eerder vergeten landen zoals bijvoorbeeld Malawi of de Centraal Afrikaanse Republiek waar de noden en behoeften groter zijn.

2. Focus op sociale dienstverlening maar financier alleen behaalde resultaten

Ik deel de analyse van instellingen zoals het IMF en de Wereldbank dat vele landen in subsaharaans-Afrika kampen met een enorm infrastructuurtekort, maar kleine donors zoals België focussen m.i. veel beter op de uitgaven voor sociale voorzieningen. Het achterliggend idee daarbij is dat infrastructuurwerken vaak zo grote investeringen vergen dat alleen de multilaterale spelers genoeg kennis en middelen hebben om die te realiseren.

Maar voor wat de sociale bestedingen betreft, waarop kleine donors makkelijk kunnen inpikken, heeft het “Center for Global Development” een interessant idee ontwikkeld, waarbij het geweer radicaal van schouder wordt veranderd. Hun uitgangspunt is niet langer te investeren met het oog op nog te behalen resultaten maar wel onvoorwaardelijk te betalen voor reeds behaalde resultaten. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.

Vele donors richten zich in ontwikkelingslanden op de onderwijssector. De klassieke manier van werken daarbij is heel omslachtig. Donors willen over zo wat alles hun zegje hebben: over de strategie, de operationele plannen, de budgetopmaak, de aanbestedingsregels, het financieel management, de lerarenopleiding, het gebruikte curriculum, de organisatie van het vakministerie, etc, m.a.w. een bijna oneindige opsomming van goed bedoelde inmenging in allerlei onderwijsaspecten met als doel een meer kwalitatief en toegankelijk onderwijssysteem uit te bouwen. Maar laten we eerlijk zijn: in al onze drukte ligt de focus van onze aandacht eerder op processen en procedures dan op het uiteindelijk resultaat. Immers, de realiteit is dat het onderwijspeil van de leerlingen in ontwikkelingslanden – spijts alle geleverde inspanningen – te vaak op een onaanvaardbaar laag niveau ligt.

Het “Center for Global Development” stelt nu voor die klassieke benadering over boord te gooien en de overheden van een ontwikkelingsland een vast bedrag te betalen voor elk additioneel kind dat een gestandaardiseerde test behaalt na het afronden van een onderwijscyclus (en waarvan de uitkomst geauditeerd kan worden door een onafhankelijk orgaan). De middelen die de overheid alzo verkrijgt, mogen discretionair aangewend worden, m.a.w. naar eigen inzicht en kunnen dus beschouwd worden als een vorm van algemene begrotingshulp.

The beauty of it all is” dat de overheid de volledige controle heeft over de organisatie van haar eigen onderwijssysteem. Het enige dat telt is dat de leerlingen voldoende kennis hebben om een bepaalde test te behalen. Hoe de overheid tot die resultaten komt, is daarbij van minder belang en hoeft eigenlijk ook niet de zorg te zijn van de onderwijsdonors. Het zijn alleen de resultaten die tellen.

Maar wat geldt voor de onderwijssector, kan eveneens toegepast worden op de andere sociale sectoren. Het komt er op aan een goede indicator te vinden die het meten van een incrementele vooruitgang naar een vooraf bepaald doel toelaat. En elke vooruitgang wordt dan met een vast bedrag beloond. Wie kan daar nu tegen zijn?

3. Besteed meer aandacht aan de inkomstenzijde van de begroting en aan de financiering van de tekorten.

Vele donors voelen zich vaak ietwat ongemakkelijk bij de wens van de ontwikkelingslanden om het aandeel van de buitenlandse hulp binnen hun eigen begroting naar beneden te krijgen.  Als de presidenten van Oeganda en Rwanda bij de voorstelling van een nieuwe begroting het steeds groter wordend aandeel van de eigen middelen binnen het budget in de verf zetten, schuiven de donors wat ongemakkelijk op hun veelal plastieken stoeltjes, enigszins misnoegd door de onderwaardering van hun tanende rol.

Nochtans zou de internationale gemeenschap dit juist moeten toejuichen, want het gaat terug op de echte betekenis van het begrip “duurzaamheid”, die ontwikkelingsmantra die zo vaak herhaald en met de mond beleden wordt maar nooit echt verwezenlijkt. Duurzaamheid in een begrotingscontext betekent dat de noodzaak aan overzeese hulp op termijn verdwijnt zonder dat dit weliswaar de uitgaven, en zeker niet de sociale uitgaven, aantast.

Het is daarom van belang meer aandacht te besteden aan de inkomstenzijde van de begroting. Modernisering van belasting-autoriteiten, verbreding van de taxatiebasis en opheffing van taksvrijstellingen kunnen de nodige fiscale ruimte creëren voor het voeren van een eigen ontwikkelingsbeleid. Een deel van onze inspanningen zou precies daarom op inkomstenverhoging moeten gericht zijn zodat op termijn onze eigen middelen overbodig worden.

De meeste ontwikkelingslanden hebben de financiële crisis vrij goed doorstaan door een anticyclische response die evenwel vaak gefinancierd werd uit nieuwe externe leningen. Het gevaar van schuldopbouw dreigt opnieuw. Mali bijvoorbeeld is het eerste land van de Belgische partnerlanden waarbij het terugbetalingsrisico verhoogd werd van laag tot middelmatig. Dit is nog altijd niet dramatisch maar waakzaamheid is geboden. Het punt is dat meer aandacht moet uitgaan naar de financiering van begrotingstekorten.

Dit kan bijvoorbeeld door ondersteuning te geven aan de ontwikkeling van binnenlandse obligatiemarkten, waar overheden papier op middellange en lange termijn kunnen plaatsten, alsook steun aan agentschappen voor het beheer van de schuld zodat leningen voor de financiering van het overheidstekort op de meest voordelige manier kunnen worden geplaatst en zonder dat daarbij een onaanvaardbare schuldenberg wordt opgebouwd.

4. Beperk de samenwerking in de tijd

Het einde van ontwikkelingssamenwerking is een thema dat niet veel aangesneden wordt onder hulpdeskundigen. Nochtans  realiseren donors zich niet goed genoeg het psychologisch effect van een terugkerende gift op een individu of op een maatschappij die dit uit pure noodzaak niet kan weigeren. De relatie die hieruit ontstaat tussen gever en verkrijger zal er nooit één van gelijken zijn, hoe hard men dit ook wenst te camoufleren door o.a. verzachting van conditionaliteiten. Alleen al om die reden is het wenselijk dat er ooit een einde komt aan ontwikkelingssamenwerking in zijn huidige vorm.

Een voorstel is, en wat aansluit bij punt 3 hierboven, een eindig contract af te sluiten met een partnerland in functie van de mogelijkheden om het donoraandeel binnen de begroting op termijn en op een duurzame manier zelf te financieren. De eigen overheidsinkomsten voor de landen uit subsaharaans-Afrika liggen gemiddeld rond de 17% van het BBP. Een verbetering van dat cijfer met 0,5% per jaar wordt in de meeste landen mogelijk geacht. Bedraagt het donoraandeel in de financiering van de begroting 5%, dan zou men nog een samenwerking van 10 jaar kunnen vastleggen, waarna het onvoorwaardelijk gedaan is. Dit moet uiteraard land per land onderzocht worden maar het moet wel een verhaal van een eindige solidariteit zijn.

Peter

4 thoughts on “What if?”

  1. 1. Zes bladzijden. Om dit lange betoog bij mijn ontbijtgranen te kunnen lezen drukte ik het uit. Twee en een kwart bladzijde text, de rest bladvullende items uit je blog. Kan dat niet zonder?

    Interessante gezichtspunten haal je aan. Logisch overdacht door een kapitein ter zee en niet door een stuurman aan wal.

    Anderzijds is politieke logica niet altijd logisch. Punt 4 zal zeker bij de PS op veel gejuich ontvangen worden. Ook van schaamte over de ontvangen ontwikkelingshulp waarover het gaat in punt 3 is in Wallonië nog niet veel gemerkt. Die willen daar steeds meer, nooit minder.

    2. Wallonië ontwikkelingsland? Vier procent van hun BBP komt uit Vlaamse ontwikkelingshulp, voor de goegemeente Solidariteitshulp genoemd. En daar hebben we geen inspraakrechten over in dat socialistische paradijs.

    3. Dacht je dat Mobutu uit eerlijke schaamte – voor de pijnlijke ontwikkelingshulp die Congo vanuit België ontving en zo zichtbaar zouden zijn in zijn begroting – hij dan maar dat geld op eigen rekeningen parkeerde?

  2. Is dat idee van CGD al op terrein toegepast? Think thanks tanken veel ‘thinks’, soms botst dat wel eens met de realiteit…
    In elk geval een leuke rij van ideeen, hopelijk met vervolg (Attache dagen?)

  3. Eenvoudig afdrukken van de tekst doe je best door op “print this post” te drukken onderaan het einde van elk bericht en voor de “comment section”. Dan krijg je eerst een printvriendelijke versie op het scherm met onderaan de mogelijkheid om werkelijk af te drukken.

  4. Vier de teugels van je onderbewuste en laat je hersenspinsels de vrije loop. Ik hoop dat ze als een frisse wind doorheen het duffe NGOwereldje mogen waaien. Je visie spreekt me aan.
    Ik ben momenteel al meer dan een maand in Peru aan de slag en sta versteld van de immense rijkdommen waarover het land beschikt, een gebergte vol koper, een immense kust vol vis, een achterland vol gas, een jonge populatie met goedkope geschoolde arbeidskrachten. Dan sta ik versteld dat Peru nog op onze lijst van ontwikkelingslanden staat. Een update is meer dan dringend.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *